maandag 29 oktober 2012

Onderwijsmythes op leraar24.nl

Leraar24 is een online platform dat is gericht op het ondersteunen van leraren, en probeert hen te helpen professionaliseren. Elke leraar die zelf iets leuks heeft bedacht of die een goed idee heeft kan hierover een video aanleveren, die dan op de website komt te staan. In een disclaimer verklaart de redactie van de pagina niet zelf verantwoordelijk te zijn voor de video's: noch of er copyright zit op in de video getoond materiaal, noch of wat in de video gezegd wordt wel wordt ondersteund door (wetenschappelijke) feiten. Het leidt tot een bonte verzameling video's die zo goed en kwaad als dat kan gegroepeerd zijn in thema's.

Het lijkt me dat als het doel van de video's is dat leraren zich professionaliseren, dat de informatie die daarin wordt verkondigd de toets der kritiek kan doorstaan. De realiteit is echter anders. Een korte zoektocht door de website levert meerdere video's op over onderwerpen waarvan de wetenschappelijke onderbouwing op z'n minst discutabel is. We bespreken hier enkele daarvan.

Meervoudige intelligentie: De website staat er vol mee. Er is een heel 'thema' gewijd aan de meervoudige intelligentie theorie van Howard Gardner. Dit thema bevat allerlei video's die de verschillende intelligenties uitleggen en demonstreren hoe meervoudige intelligentie in het onderwijs toegepast kan worden. Zie bijvoorbeeld hier (Vier keer wijzer-methode) of hier (Naturalistische intelligentie).
Cognitief psycholoog Daniel Willingham schreef al eens een gedegen kritiek van de claims die Gardner maakt in zijn theorie.Willingham gaat daarnaast in op de toepassing van Meervoudige Intelligentie in het onderwijs. Hij merkt op dat zelfs Gardner in zijn eigen publicaties zijn twijfels heeft over het nut van het proberen gebruiken van alle intelligenties om onderwerpen te onderwijzen. Frappant is dat de filmpjes op leraar24 lijken te suggereren dat dit wel degelijk een goede aanpak is (zoals bijvoorbeeld in het filmpje over naturalistische intelligentie, waarbij verkleinwoorden geleerd worden door in de natuur op zoek te gaan naar dingen die verkleind kunnen worden). De theorie over meervoudige intelligenties is al omstreden, de vertaling van die theorie naar onderwijs des te meer.

Mindmappen en het idee van de twee hersenhelften: Van de leraar24-webpagina: "Mindmappen is een techniek, ontwikkeld door Tony Buzan, om ons brein beter te gebruiken. Het helpt om makkelijker informatie te verwerken, complexe informatie te structureren, een beter overzicht te houden en sneller te leren. Op school ligt de nadruk echter vaak op de linkerhelft. Het stimuleren van beide hersenhelften kan juist veel winst opleveren voor het onderwijs. Mindmappen zorgt ervoor dat de beide helften van de hersenen worden gestimuleerd. Dit gebeurt door een onderwerp te benaderen door middel van steekwoorden en gebruik te maken van bijvoorbeeld kleur, tekeningen, organische lijnen en symbolen."
Het is opvallend hoe er op verschillende plekken op de leraar24 website wordt verwezen naar de verschillen tussen de linker- en de rechter hersenhelft. Kijk maar eens naar onderstaande bekende internet-afbeelding. Welke kant draait de danseres op? Met de klok mee of tegen de klok in? Zie je de danseres met de klok mee dansen? Dan is jouw linker hersenhelft dominant. Deze hersenhelft staat voor het zakelijke, de logica. Danst ze tegen de klok in? Dan is je rechter hersenhelft dominant. De rechter hersenhelft staat voor creativiteit. De implicatie die hieraan vaak wordt toegedicht voor het onderwijs is dat we in het onderwijs meer gebruik zouden moeten maken van ook de rechter hersenhelft. Creativiteit is tenslotte ook belangrijk (zeker in deze tijd!). Onderzoek laat echter zien dat bij zo'n beetje alle taken die we uitvoeren, beide hersenhelften betrokken zijn. Het is dus niet zo dat onze rechter hersenhelften per definitie meer gestimuleerd dienen te worden.


Brain gym: Van de leraar24 website: "Door gebrek aan beweging wordt het ‘complete leren’ (leren met alle hersendelen) te weinig geactiveerd. Dat kan blokkades veroorzaken en daardoor het leerproces verstoren. Fysieke oefeningen waarbij de eigen middenlijn overgestoken wordt en eenvoudige (zelf)massages en stretchoefeningen helpen om blokkades op te heffen. Door deze bewegingen wordt de samenwerking tussen beide hersenhelften en van en naar de zintuigen weer hersteld." Ook hier weer de verwijzen naar de twee hersenhelften die we hier boven al bespraken.


Bovenstaand fragment komt uit het BBC-programma Newsnight waarin 'Brain gym' op nette wijze gefileerd wordt. Geniet ook van Jeremy Paxman's sarcastische aankondiging van dit item.

De 'Kernvisie'-methode: Citaat uit de video: "De kernvisiemethode laat kinderen informatie rechtstreeks in het langetermijngeheugen zetten." Deze methode is "vooral geschikt voor 'rechtsgeorienteerde kinderen'" Enzovoort, enzovoort. De eerste uitspraak gaat volledig in tegen wat we op dit moment weten over hoe het geheugen werkt, bijvoorbeeld dat nieuwe informatie eerst verwerkt moet worden in het werkgeheugen voordat het opgeslagen kan worden in het langetermijngeheugen. Het idee dat ons geheugen informatie, bijvoorbeeld datgene wat we zien of visualiseren perfect kan opslaan, lijkt behoorlijk op het idee van een fotografisch geheugen. Over het bestaan van een fotografisch geheugen wordt getwist, maar eigenlijk is er niets dat wijst op het bestaan ervan. Uiteraard bestaan er personen die over een uitzonderlijk goed geheugen beschikken, die bijvoorbeeld pi tot op duizenden decimalen achter de komma kunnen opnoemen, maar dat is geen fotografisch geheugen: dat is gewoon knap. Ons geheugen is helaas allerminst perfect.

Bovenstaande voorbeelden illustreren het feit dat er op leraar24 een flink aantal bronnen en informatie te vinden is waar je vraagtekens bij kunt zetten. Eén van de zorgwekkende zaken is ook dat leraar24 door sommigen gebruikt lijkt te worden als een plek om reclame te maken voor eigen onderwijsconcepten. Kijk bijvoorbeeld eens naar de reacties bij de Kernvisie-methode. De ontwikkelaar van deze methode geeft hier aanvullende uitleg en verwijst naar zijn eigen website. Uiteraard is er niets mis mee als hiermee aandacht wordt gevestigd op onderwijsmethoden waar we vertrouwen in kunnen hebben, zoals samenwerkend leren (wel dan weer jammer van de link die dan gelegd wordt met meervoudige intelligentie!) of het geven van feedback. Gelukkig biedt leraar24 ook die informatie aan de geïnteresseerde bezoeker.

zondag 21 oktober 2012

Recensie van Erno Mijland - Smihopedia

Toen ik op de lagere school zat deden we met onze juf wel eens een 'gymles van vroeger'. Begeleid door tamboerijngeschal wandelden we hand in hand rondjes door de zaal. Of gymlessen er vroeger echt zo aan toe gingen weet ik niet, wel dat de activiteit mij het gevoel gaf met iets uit een ander tijdperk, nee, een andere wereld bezig te zijn. Het is een beetje hetzelfde gevoel dat je krijgt als je een oude klassenfoto ziet. Onderwijs is een afspiegeling van de maatschappij. Daaruit volgt dat als de wereld verandert het onderwijs meeverandert: niet omdat het moet, maar omdat het niet anders kán.
Erno Mijland
Ik moest hieraan denken toen ik het boek Smihopedia las (en de bijbehorende website bekeek). De mijns inziens wat ongelukkig gekozen titel is een samentrekking van 'smiho': Sociale Media In Het Onderwijs, en 'pedia', het achtervoegsel dat vaak voorkomt bij encyclopedieën op internet (vergelijk wikipedia). Het boek is geschreven door Erno Mijland. Erno (ook te volgen op Twitter) is een bevlogen adviseur en inspirator als het gaat om onderwijsinnovatie. Geheel in stijl won ik een exemplaar van het boek door het sturen van een tweet over sociale media in het onderwijs (de tien winnende tweets staan achterin het boek afgedrukt).
Het boek bevat een bonte verzameling van stukken over sociale media (en alles wat daarbij een rol speelt), blogposts en de daarbij horende discussie, en inspirerende citaten. Daar bovenop komen nog discussiestellingen en honderd praktische tips voor het inzetten van sociale media in de klas. Het maakt alles bij elkaar een wat rommelige indruk. Aan de andere kant: het boek is prima geschikt om eerst eens helemaal door te nemen (wat makkelijk kan in een middag) en om later op een willekeurige pagina te openen om je door de tips te laten inspireren.
Waarom wekt dit boek bij mij de herinnering aan een oude gymles op? Dat ligt aan de achterliggende gedachte erbij: het huidige onderwijssysteem kraakt in zijn voegen - als er geen aanpassingen plaatsvinden dreigen school en maatschappij steeds meer met elkaar uit de pas te gaan lopen. De maatschappij vraagt van haar burgers vaardigheden die het huidige onderwijs onvoldoende aanbiedt. Die vaardigheden worden ook wel samengevat met de wat al te modieus klinkende term '21st century skills'. Je zou kunnen beargumenteren dat sociale media de sleutel vormen in het oplossen van de problemen die het inpassen van eenentwintigste-eeuwse vaardigheden in het onderwijs met zich meebrengen. Ik durf wel te zeggen dat dat in ieder geval de stelling is die impliciet in dit boek wordt geponeerd. Want waarom zou je sociale media in de klas moeten gebruiken? Erno noemt zeven redenen, die ik hier kort weergeef.
  1. Voor de leerling van nu is het digitale alledaags en normaal. Daar moet onderwijs op aansluiten.
  2. Sociale media vormen een mooie manier om mediawijsheid bij te brengen.
  3. Met sociale media 'vang' je ook de vaardigheden die in onze eeuw belangrijk aan het worden zijn.
  4. De potentie van sociale media als leermiddel (net als het schoolbord, de computer, internet) is enorm.
  5. Met sociale media kun je, net als met andere digitale media, onderwijs (hopelijk) slimmer organiseren.
  6. Sociale media bieden toegang tot bronnen: statistische data, maar bovenal ook (deskundige) mensen.
  7. Sociale media bieden een prachtig en krachtig communicatiemiddel, waarmee je de PR van je school een duwtje in de rug kunt geven.
Belangrijk is dat je door de goeroetaal heenleest. Wat de doelen ook zijn, waar het Erno om gaat is de potentie die je met sociale media hebt om daadwerkelijk iets te veranderen aan het onderwijs. De ondertitel luidt niet voor niets 'Aan de slag!' Probeer uit en rapporteer, liefst via sociale media. Een geschiedenis van de school schrijven? Dat doe je met een wiki natuurlijk. Spreekbeurten? Je deelt de presentaties met Slideshare of Youtube. Het vereist lef, doorzettingsvermogen, en ook misschien een mentale omschakeling, maar Erno's enthousiasme werkt aanstekelijk. Je ziét jezelf plaatjes knippen en op Pinterest plaatsen. Fijn is daarbij (hoewel misschien ietwat overdreven, vanwege de geringe omvang) dat elk hoofdstuk afsluit met een aantal conclusies en concrete beleidsadviezen.

Wat kan ik concluderen? Ik denk dat alleen al tussen de honderd tips die in het boek staan er minstens zestig staan die dit boek voor elke Nederlandse school de moeite waard maken. Daarnaast geeft het boek een aardig overzicht van wat er zoal te vinden is op het gebied van sociale media (geef toe: kende u Tricider, Wufoo, Glogster, of Yurls al?) zonder een handleiding voor die specifieke werktuigen te willen zijn. Mijn tweet in het boek luidt: Met sociale media vergroot je betrokkenheid en interesse, verleng je leertijd en verenig je leerlingen en docenten. Over Smihopedia kun je eigenlijk hetzelfde zeggen: als het de betrokkenheid bij en interesse voor sociale media in het onderwijs verhoogt is een belangrijke stap in de modernisering ervan gezet.


Erno Mijland, Smihopedia. ISBN: 978-94-90484-0-26, 128 blz. Prijs: €18,95 (o.a. bij Bol.com).

vrijdag 19 oktober 2012

Informele leersituaties te verkiezen boven formele leersituaties?

Laat ik beginnen met te zeggen: Met deze blogpost begeef ik mij op een terrein waar ik niet thuis ben. Ik weet er weinig vanaf. Ik zit niet goed in de literatuur. Ben een buitenstaander. Ik kan dus de plank helemaal misslaan. Het terrein waar het over gaat: leren op de werkplek, HRD, HRM. Echt, ik weet er weinig tot niets van. In onze opleiding hebben werkplek leren, competentieontwikkeling, professionalisering, etc. een belangrijke plek. Het is echter 'not my cup of tea' om het zomaar te zeggen. In mijn eigen opleiding ben ik er wel mee in aanraking gekomen, maar het kon me niet echt boeien. Ik heb het dus in mijn verdere carrière links laten liggen. Toch ga ik me er nu mee bemoeien...

Mijn collega Brenda Zandsteeg zit veel beter in de materie. Zij werkt bijvoorbeeld niet alleen voor de Universiteit Utrecht, maar ook voor TriamFloat, een organisatie die volgens eigen zeggen "marktleider in Nederland op het gebied van opleidingskundige dienstverlening" is. We spraken over een model voor leren en ontwikkelen dat op dit moment populair is bij cliënten van TriamFloat, het 70:20:10 model. Brenda noemt het model een hype en waarschuwt cliënten voor het klakkeloos omarmen wevan.

Bottomline is dat volgens dit model 70% van wat werknemers leren, zij dit leren door oefening en ervaring die zij opdoen tijdens het werken, het zogenaamde informele leren. 20% van het leren van werknemers, leren zij van anderen, van collega's en netwerken. En de laatste 10% van het leren van werknemers wordt veroorzaakt door formele leersituaties zoals bij workshops, trainingen, etc. Ik moet zeggen: nadat Brenda mij dit had uitgelegd, was ik geïntrigeerd. Geïntrigeerd door bijvoorbeeld die percentages. Waar komen die mooie, afgeronde percentages vandaan?


Begin september tweette ik over een geanimeerde uitleg van Charles Jennings op YouTube. Het filmpje staat hierboven. Bekijk het gerust. Het is een interessante en duidelijke uitleg van het model. Naar aanleiding van deze tweet ontspon zich een discussie over het model, waaraan o.a. Casper en @thebandb meededen. Dit leidde tot een fraaie blogpost van @thebandb. Hierin stelt hij terecht de geldigheid van de percentages aan de kaak. Hij concludeert dat er opvallend weinig wetenschappelijk bewijs is voor de correctheid van deze percentages. Als je deze blogpost leest (en dat zou ik zeker doen!), lees dan ook de reacties van de eerder genoemde Charles Jennings en Jay Cross. Beiden verdedigen het model met verve.

Toch zijn er nog een aantal zaken die me dwarszitten aan dit model. Interessant is dat er parallellen zijn tussen dit model en andere onderwijsmodellen waar je vraagtekens bij kunt zetten. Eén van die modellen is de zogenaamde leerpiramide (zie afbeelding rechts). Ook hier worden mooie percentages toegekend aan leerprocessen. We onthouden slechts 10% van wat we lezen, 20% van wat we horen, etc. Ook hierover schreef @thebandb al eens een goede blogpost.


Ik denk dat de parallellen duidelijk zijn. Zowel bij het 70:20:10 model als bij de leerpiramide worden er normatieve uitspraken gedaan over leerprocessen die effectiever worden geacht dan andere. Bij 70:20:10 wordt informeel leren effectiever geacht dan formeel leren. Bij de leerpiramide worden bijvoorbeeld samenwerking, discussie, oefening effectiever geacht dan het volgen van een les of het lezen van een tekst. De andere overeenkomst zijn de mooie, afgeronde percentages die worden toegekend aan de leerprocessen.

In de eerder genoemde blogpost van @thebandb werd al ingegaan op de (dubieuze?) herkomst van deze percentages. Ik denk dat daarover voldoende is gezegd. Waar ik nog de aandacht op wil vestigen is een derde parallel tussen de leerpiramide en het 70:20:10 model. De modellen doen essentie uitspraken over leerprocessen: informeel leren is effectiever dan formeel leren. In beide gevallen worden hieraan ook implicaties voor instructie, voor onderwijs, voor ontwikkeling ontleend. Dus omdat volgens het 70:20:10 model het grootste deel van wat we leren, gebeurt door informeel leren, zou informeel leren de norm moeten zijn bij het ontwikkelen van de competenties van werknemers. Het model zegt dus iets over leerprocessen terwijl het vervolgens gebruikt wordt om richtlijnen voor instructie te geven. Dus omdat we op ons werk het meeste leren in informele leersituaties, moeten we vooral investeren in informele leersituaties en minder in formele leersituaties. Stuur werknemers maar niet meer zo vaak op cursus of training, maar laat ze maar ervaring opdoen en laat ze veel oefenen. Dat zijn de richtlijnen voor instructie die worden ontleend aan 70:20:10.

Ik vind dat hier een nogal grote stap wordt gemaakt. Even afgezien van de vraag of de percentages wel zo correct zijn: zelfs als het zo is dat we het meeste leren in informele leersituaties, is het daarmee dan gezegd formele instructie onbruikbaar is voor de ontwikkeling van werknemers? Het lijkt me niet eigenlijk.

Ik moest ook weer terugdenken aan de minimal guidance discussie die in 2006 werd aangezwengeld door Kirschner, Sweller en Clark. Kirschner et al. stellen dat in situaties waarin weinig ondersteuning, weinig begeleiding van het leerproces aanwezig is, het leerproces minder effectief en efficiënt verloopt. Ik kan me zo voorstellen dat dit bij uitstek geldt voor informele leersituaties. Kirschner et al. merken ook op dat de leersituaties waarin er weinig ondersteuning en begeleiding aanwezig is, vooral de beginners, de onervaren werknemers, hiervan nadeel ondervinden. Kirschner et al. zetten vraagtekens bij de assumptie dat het zelf ervaren de meest effectieve motor is voor de ontwikkeling van kennis en vaardigheden. Als we de argumenten van Kirschner et al. doortrekken naar leren op de werkplek, dan moet je concluderen dat als je het hebt over het inrichten van effectieve leeromgevingen op de werkplek, dat formele instructiestrategieën duidelijk te verkiezen zijn boven informele instructiestrategieën.

Zoals gezegd: ik bevind me niet op "mijn" terrein. Maar laat ik eens de knuppel in het hoenderhok gooien: Wordt informeel leren als instructiestrategie niet overschat? Let wel: ik zeg niet dat we niet leren uit informele leersituaties. Ik denk inderdaad dat we door ervaring en oefening veel leren, maar zijn ervaring en oefening de beste instructiestrategieën voor werknemers? Effectiever dan formele instructiestrategieën? Ik heb zo mijn twijfels. Maar ik word graag gecorrigeerd! ;-)

donderdag 18 oktober 2012

Handouts beschikbaar maken voor het college?

Onlangs kregen Casper en ik van @julietteh1105 de vraag: "Wat vinden jullie: Om actieve studenten te krijgen, moeten lerarenopleidingen wel of niet de ppt's beschikbaar stellen?". Oftewel: Is het zinvol om studenten de sheets van het college te geven of zit hier misschien een nadeel aan?

Casper antwoordde al dat bij "ons" het gebruikelijk is dat sheets van het college vooraf beschikbaar worden gemaakt voor de studenten. We zetten meestal een studentversie (een versie waarin 'verrassingen' zoals opdrachten, etc. zijn weggelaten) van de sheets op BlackBoard. Studenten nemen de sheets dan mee en gebruiken deze om aantekeningen bij te maken. Over het algemeen wordt deze service gewaardeerd. Zozeer zelfs dat je als docent erop aangesproken wordt als je het eens vergeet of er wat laat mee bent...

Het nadeel dat doorklinkt in de vraag van Juliette is dat studenten mogelijk passief worden van het beschikken over de sheet. Wat wordt er dan met "passief" bedoeld? Misschien dat studenten wel bij het college aanwezig zijn, maar niet echt actief meeluisteren en denken omdat de strekking van het college op de sheets staat?

Ik vraag me af of dat het geval is. Over het algemeen zijn de sheets die ik maak, en ook de sheets die de meeste van mijn collega's maken, niet voldoende om het hele verhaal van het college te begrijpen. De collegesheets bevatten de kernpunten uit het college, waar je als docent het 'verhaal' omheen vertelt. De sheets ondersteunen dit verhaal. Vandaar dat ik denk dat je er als student niet bij gebaat bent om lekker naar het college te komen, tijdens het college je Facebook bij te werken, en vervolgens bij het voorbereiden van het tentamen alleen maar de sheets erbij te pakken in de hoop dat je je  dan het belangrijkste van het college wel herinnert. Lijkt me dat dat niet werkt. Vandaar dat ik onze studenten dan ook in grote getale aantekeningen zie maken bij de collegesheets.

In de jaren '80 en '90 is er redelijk wat onderzoek gedaan naar hoe studenten aantekeningen maken tijdens colleges. Van deze onderzoeken is te leren dat aantekeningen maken alleen niet voldoende is om goed te presteren op een tentamen. Je moet die aantekeningen ook opnieuw bekijken en niet alleen vlak voor het tentamen. In een meta-analyse van Kobayashi uit 2006 kwam ik nog iets tegen dat interessant is voor de vraag die Juliette stelde. Uit de meta-analyse van Kobayashi blijkt wederom dat de combinatie van aantekeningen maken en opnieuw bestuderen (reviewing) leerzamer is dan alleen aantekeningen maken of geen aantekeningen maken. Daarnaast blijkt uit deze meta-analyse dat de effectiviteit van het maken van aantekeningen tijdens het college verhoogd wordt wanneer studenten de beschikking hebben over zogenaamde 'outline notes'. Dat zijn aantekeningen of aanwijzingen die een raamwerk of houvast bieden aan de studenten. En dat is nou precies de functie die handouts kunnen hebben. Ze geven studenten een houvast bij het maken van hun aantekeningen. Hun aantekeningen worden hierdoor meer gestructureerd en adequaat. Hierdoor leren studenten meer van het college. Dit blijkt bijvoorbeeld effectiever te zijn dan studenten te trainen in het maken van goede aantekeningen.

Studenten handouts geven bij het college? Ja, dat kan zeker nuttig zijn!

Kobayashi, K. (2006). Combined Effects of Note-Taking/Reviewing on Learning and the
Enhancement through Interventions: A meta-analytic review. Educational Psychology. 26, 459–477.

woensdag 10 oktober 2012

Zijn kinderen kleine wetenschappers? Ja!

Alison Gopnik
Zijn kinderen een soort wetenschappers in het klein? De beroemde Jean Piaget dacht van wel. Een bekende uitspraak van hem is:
"When you teach a child something you take away forever his chance of discovering it for himself."
Maar... Piaget sprak daarbij over oudere kinderen, niet over kinderen van een jaar of twee oud, van wie hij het denken 'onlogisch en pre-wetenschappelijk' noemde. Ons huidige onderwijs is sterk beïnvloed door deze ideeën, terwijl we inmiddels weten dat ze onjuist zijn. Dat is in ieder geval het punt dat Alison Gopnik wil maken in de opening van een prachtig overzichtsartikel dat zij heeft gepubliceerd in het befaamde tijdschrift Science (klik voor de abstract). Gopnik is hoogleraar psychologie aan de University of Berkeley (in Californië). Zij doet al langer onderzoek naar (onder andere) het redeneervermogen van jonge kinderen. In dit artikel bespreekt zij de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van onderzoek naar wetenschappelijk denken door jonge kinderen. Haar bevindingen zijn interessant, verrassend, en spraakmakend. Ze lijken ook gevolgen te hebben voor de beeldvorming over de manier waarop het onderwijs aan jonge kinderen het best kan worden ingericht.

Gopnik beschrijft hoe in de periode 1980-2000 werd ontdekt dat ook heel jonge kinderen de wereld om hen heen mentaal representeren, en dat hun representaties abstract en causaal zijn. Het lijkt alsof jonge kinderen al intuïtieve theorieën bezitten over psychologie en biologie. De vraag is of deze representaties en de manier waarop kinderen ermee omgaan ook echt te vergelijken zijn met wetenschappelijk redeneren (met name inductie, het afleiden van nieuwe informatie uit dat wat je al weet). Gopnik betoogt dat onderzoek dat de afgelopen jaren is uitgevoerd laat zien dat dit inderdaad het geval is. Ze illustreert dit met een aantal voorbeelden, waarvan ik een laat zien die ik het heel treffend vind (en waar ook een mooi plaatje bij hoort). Het gaat om onderzoek dat is beschreven door Xu en Garcia in 2008 in PNAS (klik om dat artikel te openen in PDF). Een jong kind (zelfs acht maanden oud kwam in het onderzoek voor) ziet hoe een experimentator een aantal balletjes uit een dichte doos trekt. Als de meeste getrokken balletjes rood zijn, en bij opening van de doos blijkt dat die vooral gevuld is met witte balletjes, dan kijken de kinderen daar langer naar dan wanneer de doos gevuld voornamelijk is met rode balletjes (we weten dat kinderen langer kijken naar gebeurtenissen die onverwacht zijn). Het experiment is zo in elkaar gezet dat het niet onmogelijk is dat er alleen rode ballen zijn getrokken uit de doos, het is alleen heel onwaarschijnlijk. Kinderen, zelfs zo jong als acht maanden oud, blijken in staat de waarschijnlijkheid van een steekproef te evalueren in het licht van de populatie! Ter verduidelijking illustreert het plaatje hieronder de experimentele procedure nog eens. De rechterkolom bevat de procedure waarbij de steekproef 'klopt', de linkerkolom die waarbij de steekproef heel onwaarschijnlijk is.

Het pingpongballenexperiment

Hoe kan het dat kinderen dit kunnen? De sleutel voor een verklaring van dit soort bevindingen ligt volgens Gopnik in een proces dat 'Bayesiaanse inferentie' heet. Het komt erop neer dat je, in het licht van nieuwe gegevens de waarschijnlijkheid van een hypothese kunt berekenen. Het enige dat je daarvoor nodig hebt is kennis over de kans dat die hypothese in het algemeen voorkomt, en een algemeen idee over de waarschijnlijkheid dat die nieuwe gegevens zullen voorkomen. Ingewikkelde materie, waar ook vrij ingewikkelde formules bij horen, maar kleine kinderen beheersen het. Sterker nog: kinderen die spelen zijn eigenlijk aan het experimenteren. Door te spelen ontdekken kinderen hoe de wereld in elkaar zit, en onderzoek laat zien dat kinderen heel systematisch te werk gaan. Als wetenschappers, dus.
Gopnik vindt dat het onderwijs van al deze nieuwe bevindingen iets kan leren. In het kleuteronderwijs is spelen essentieel, en elke goede juf van groep 1 en 2 voelt dat intuïtief al van oudsher al aan. Het bij beleidsmakers levende streven om kleuteronderwijs meer gestructureerd, systematisch, 'academischer', en 'opbrengstgericht' te maken gaat uit van een verkeerd idee over de manier waarop kinderen functioneren. Goed onderwijs stimuleert de natuurlijke nieuwsgierigheid, onderzoeksgerichtheid, en creativiteit van kinderen.

Literatuur
Gopnik, A. (2012). Scientific thinking in young children: Theoretical advances, empirical 
     research, and policy implications. Science, 337, 1623-1626.
Xu, F. & Garcia, V. (2008) Intuitive statistics by 8-month-old infants. Proceedings of the National 
     Academy of Sciences of the United States of America, 105, 5012-5015.

donderdag 4 oktober 2012

Examens en selectie


In deze blogbijdrage stel ik een vraag aan de lezer, voortkomend uit een tweetal recente mediauitingen over examinering en selectie Nederland.

1. Universiteiten gaan meer selecteren aan de poort
Het werd afgelopen week breed uitgemeten in de krant: Utrecht stelt vooraf bij studenten hun geschiktheid voor de studie vast. Zelf schrijft de universiteit hierover: "We willen met matching bereiken dat studenten bewuster kiezen voor een opleiding, beter nadenken of een opleiding wel of niet bij hen past. Daarmee willen we al voor de poort zorgen voor meer binding tussen student en opleiding om de uitval in het eerste jaar tegen te gaan en het studiesucces te verbeteren. Matching is een traject van vier samenhangende onderdelen, dat begint bij de voorlichting, een intakeformulier, een matchingsactiviteit tot en met goede begeleiding in het eerste jaar en het bindend studieadvies."

2. PABO’s hanteren (o.a.) een verplichte rekentoets voor hun eerstejaars studenten
De Katholieke PABO Zwolle twitterde op 20 september het volgende:
"Studenten Vt en Dt behalen goede resultaten bij Entreetoets Taal Respectievelijk 69% en 77% behaalt het bij het eerste aanbod! #proficiat"

Theo Wubbels reageerde hierop: " "Goede resultaten Entreetoets Taal Respectievelijk 69% en 77% haalt het". Zolang we dit goed noemen gaat het niet goed met pabo." en in een tweede reactie: "ik vind dat de pabo dit percentage geen goed resultaat moet noemen. Havo schiet tekort. Afnemen toets is prima"

Casper Hulshof was van mening: "Ik vind eigenlijk dat in principe iedere havo'er zo'n entreetoets moet kunnen halen. Anders klopt er toch iets niet?"

Mijn mening: Als je havo-examen hebt gedaan en je zakt voor een taaltoets die basiskwaliteit meet, is er in elk geval sprake van een vreemde situatie. De school is blij dat zo'n 70% slaagt. Dat zijn hopelijk niet allemaal havo gediplomeerde PABO studenten.

De vraag die mij bezig houdt is: waar is Nederland nu het best mee gediend? We willen allemaal graag competente professionals in ons land. We hebben ze keihard nodig, niet alleen in ons onderwijs, als hypotheekadviseur of bakker, maar zeker ook in de zoektocht naar innovatie van onze economie.
Wat geeft een betere garantie op de kwaliteit aan expertise die wij daarvoor nodig hebben?

Moet een einddiploma (havo, vwo, of vmbo) de garantie geven dat geslaagde leerlingen ook voldoende zijn voorbereid op een aantal uitputtend beschreven vervolgstappen? Of is selectie aan de poort, misschien zelfs een toelatingsexamen een beter idee?

Wat vinden jullie?