vrijdag 30 maart 2012

Het drama van de interdiscipline

Het drama van de onderwijskundige is dat zij altijd moet vechten voor aandacht. Of je nu opleidingsadviseur bent in een organisatie, of een leerafdeling, of zelfs een academie. Als je je niet profileert, word je niet gezien en bij de eerste beste bezuiniging sta je op de stoep. Iedereen vindt opleiden belangrijk, maar het wordt gezien als een kostenpost in plaats van een voorwaarde voor succes.

Het drama van de onderwijskunde opleidingen lijkt vergelijkbaar. Ook wij moeten onze meerwaarde steeds benoemen. Wat voegen wij toe aan het maatschappelijk belang van Nederland, aan innovatiekracht, aan het benutten van talent, aan het optimaliseren van ons onderwijs?

Is onderwijskundig onderzoek meer dan sociaalwetenschappelijk onderzoek binnen het onderwijs of bedrijfsopleidingen? Onderscheidt het zich van sociaalwetenschappelijk onderzoek naar leerprocessen?
De vraag is hier of enkel het onderzoeksdomein en de onderzoekscontext verschilt of dat onderwijskundig onderzoek ook een eigenheid kent met een unieke toegevoegde waarde.

Dit lijkt misschien talig geneuzel, maar dat is het niet. Het is een vraag waarbij het antwoord richting kan geven aan beslissingen als:
  • Moet de Onderwijskunde opleiding een eigen bachelor hebben?
  • Moet Onderwijskunde een kopstudie zijn van pedagogiek of psychologie?
Daaronder liggen vragen als:
  • Moet onderzoek naar leerprocessen, het ontwikkelen van onderwijsbeleid, en het aansturen van schoolvernieuwing worden uitgevoerd door onderwijskundigen of net zo goed door professionals van andere disciplines?
  • Heeft het werkveld behoefte aan academische professionals die ook wel iets weten van leren of heeft het werkveld behoefte aan onderwijskundigen?
Wat mij altijd opvalt bij de organisaties die ik van binnen heb gezien, is dat je de onderwijskundige er zo uithaalt. Je spreekt eenzelfde taal, grijpt naar dezelfde argumenten in discussies. Je kiest dezelfde aanpak bij het analyseren en oplossen van problemen. Met andere professionals die zich wel in het onderwijskundige begeven kan ik vaak goed sparren, ik houd van de kritische vragen en de originele invalshoeken die zij kiezen.

Maar onze expertise is uniek, onze invalshoek is uniek.

Mijn elevator pitch (bijvoorbeeld als iemand vraagt wat mijn toegevoegde waarde in een projectteam is) is:
Ik ben leerexpert, ik weet hoe leren werkt, bij mensen, en organisaties. Ik ontwerp leeromgevingen en adviseer hoe ze te laten werken.

Ik merk dat in verandertrajecten onderwijskundigen het smeermiddel zijn, als je een verandering wilt laten slagen, is het nodig te weten hoe je gedrag kunt sturen, hoe mensen leren en hoe niet.

Zorg dus dat je weet wie je als onderwijskundige bent, Nederland heeft je nodig.

En dus nee, geen kopstudie en ja, graag een eigen bachelor!

dinsdag 20 maart 2012

Digitale bewoners en digitale immigranten

"Maar zie je dan niet dat hij helemaal geen kleren draagt?"
Hans Christian Andersen, De nieuwe kleren van de keizer

Vijfentwintig boeken. Zo veel delen beslaat de 'Baedeker voor de vrouw'. Het is een boekenreeks die bij mijn ouders al jarenlang in de kast staat te verstoffen, en was ooit waarschijnlijk hét cadeau voor pasgetrouwde stellen. In het deel 'Huishouden op rolletjes' staat bijvoorbeeld een uitgebreide beschrijving van de beste manier om met de stofdoek kasten uit te stoffen: pagina's lang, inclusief tijdsschema's. Als ik de ietwat beduimelde collectie aanschouw is me duidelijk: niet alle tips zijn opgevolgd.
De Baedeker kan model staan voor een generatie, voor wie het vanzelfsprekend was dat de vrouw als huisvrouw de dagelijkse verzorging regelde: koken, schoonmaken, opvoeden. In die situatie kwam in de jaren 60 verandering. Vrouwen gingen ook werken, en onder invloed van automatisering nam de manier waarop het huishouden werd uitgevoerd een wending. Ik kan me zo voorstellen dat een socioloog die deze overgang indertijd zou analyseren een scheiding zou kunnen aanbrengen tussen de twee generaties: de 'oude' generatie huisvrouwen die nog met naald en draad sokken stopt, en de 'nieuwe' generatie die 's avonds alles in de wasmachine stopt en de televisie aanzet. De maatschappelijke overgang gaat met pijn en moeite gepaard: de zogenaamde 'huishoud immigrants' kunnen maar niet wennen aan al die nieuwlichterij, die voor de 'huishoud natives' zo gewoon is.

Baedeker: speciaal voor huishoud 'immigrants'

De fictieve socioloog die ik hier aanhaal is in werkelijkheid ook echt fictief. Bij mijn weten heeft niemand de overgang in huishoudstijl beschreven als een botsing tussen generatie H('huisvrouwen') en G ('genieters'). Is generatie G een andere generatie dan H? Ongetwijfeld. Tenslotte groeide die generatie op in een andere wereld dan H, eentje bevolkt met werkende vrouwen, stofzuigers, en televisie. Vormt generatie G een fundamenteel ander soort mensen dan generatie H? Misschien, maar ik twijfel. De wereld mag dan wel veranderen, de mensen die die wereld bevolken blijven hetzelfde. Een aardige ondersteuning van die stelling vormt de bevinding dat we door de jaren heen nauwelijks minder tijd aan het huishouden zijn gaan besteden. De reden? Klussen die vroeger veel tijd in beslag namen (de was doen) werden toen hooguit eenmaal per week uitgevoerd ('Maandag wasdag'), en nu vrijwel dagelijks. Zo heeft ieder voordeel zijn nadeel. Je mag dus best concluderen dat het niet zozeer mensen zijn die veranderen, maar de omgeving waarin die mensen zich bevinden. En dat we in staat zijn onze gewoontes aan te passen aan een veranderende omgeving is voor niemand nieuws.
Generatie H en G bestaan alleen op papier. De vraag is of dat niet ook het geval is als het om andere generaties gaat. Het lijkt wel of er elke paar jaar weer een nieuwe generatie wordt uitgevonden: Einstein, Y, en 'Patat' om maar een paar recente te noemen. Binnen de wereld van het onderwijs is daar een aantal jaar geleden een een generatie aan toegevoegd, die wel wordt aangeduid met Generatie N (voor 'netwerk') of Generatie D (voor 'digitaal'); en zelfs Generatie Z, alsof het toppunt van de evolutie uiteindelijk is bereikt. Populairder is een benaming die bedacht is door de 'visionair en auteur' Marc Prensky: de moderne 'digital native' (bewoner van het digitale tijdperk) die een generatie voorloopt op de 'digital immigrants' (nieuwkomer vanuit het 'oude' tijdperk). Wat zijn kenmerken van de digitale bewoners? Prensky zelf noemt maarliefst zeventien verschillen. Eigenlijk doen digitale bewoners alles anders. Dat is heel vervelend voor hen, want de wereld om hen heen is nog niet klaar voor hen. Onderwijsvormen zijn door digitale immigranten bedacht, en de bewoners hebben het maar zwaar in de schoolbanken. Vooruit, ze doen graag alles anders, maar zijn ze ook anders? Allerlei goeroes hebben zich daar over uitgelaten. De twee belangrijkste claims die daaruit naar voren komen zijn:
  1. De hersenen van digital natives zitten anders in elkaar ('wired differently')
  2. De hersenen van digital natives zijn beter in staat tot multitasking.
Het zou zomaar kunnen. Maar ik wil twee kritische kanttekeningen maken. Ten eerste: als de natives zo veel beter om kunnen gaan met moderne technologie, waarom uit zich dat dan niet, bijvoorbeeld in grotere informatievaardigheden? Keer op keer laat onderzoek zien dat jongeren vooral goed zijn in het overschatten van hun eigen vaardigheden. Of zijn zorgen om Googlificatie een typisch product van immigranten-denken? Op het gebied van informatievaardigheden kunnen de natives nog aardig wat leren van de immigrants. Ten tweede: de discussie over bijzondere natives en saaie immigrants wordt vertroebeld door die in termen van een conflict tussen generaties te beschrijven. Net zomin als dat in het verleden voor huisvrouwen gold is de nieuwe generatie niet fundamenteel anders dan de vorige. "Ja, maar hun hersenen werken anders, toch?". Ik vermoed dat de uitspraak over hersenen die anders verbonden zijn in de natives voortkomt uit een foute en op niets gebaseerde vergelijking tussen hersenen en media. Als communicatie via netwerken verloopt dan wil dat niet zeggen dat de hersenen fundamenteel anders gaan werken. Me dunkt dat de hersenen zich aanpassen onder invloed van het veelvuldig gebruiken van sociale media. Dat doen ze namelijk altijd, ook als je leert pianospelen of als je leert met je andere hand te schrijven. Het is vooral een grote onderwaardering voor de hersenen van ouderen die maakt dat veel mensen geloven in de generatiekloof. Verschillen tussen een 'native' en een 'immigrant' benadering zullen er best zijn, maar hebben met leeftijd niets te maken.
Mensen worden gemiddeld steeds ouder, en juist in deze tijd wordt gehamerd op langer doorwerken. Om dan een bevolkingsgroep weg te zetten als ongeschikt voor de huidige (netwerk)maatschappij gaat mij veel te ver. En daarbij: zit de wereld wel zo eenvoudig in elkaar dat een tweedeling tussen 'natives' en 'immigrants' volstaat? Juist door zo'n tweedeling te maken doe je eigenlijk alsof het zo werkt. Wetenschappers kunnen uitblinken in het maken van tweedelingen (of 'dichotomieën') maar dat maakt ze niet automatisch waar. Een zwart-witbenadering van de werkelijkheid leidt tot generalisaties als 'vrouwen komen van Venus, mannen van Mars'.
Eigenlijk komt het hele generatiedenken voort uit een zucht naar eenvoud. Dat betekent wel dat als we werkelijk met een nieuwe generatie te maken hebben, met hersenen die opgewassen zijn tegen de 'toenemende complexiteit van de samenleving', we in de toekomst af zullen zijn van simplistische dichotomieën als digitale bewoner, digitale immigranten, en generaties X en Y. De tijd zal het leren.

maandag 19 maart 2012

Privatisering deeltijd hoger onderwijs. Dreiging?

Privatisering deeltijd hoger onderwijs dreigt. Dat schept grote onzekerheid rond kwaliteitsafspraken en investeringen HBO. Onzalige timing. Zo twitterde Thom de Graaf, kersverse voorzitter van de HBO raad 27 februari jongstleden.
Voor zover echt sprake van een dreiging, geldt deze niet alleen voor het HBO: ook onze eigen Onderwijskunde opleiding staat onder zware druk.
Met een kleine staf onderzoekers en docenten verzorgen we kwalitatief hoogwaardig onderwijs. Dat zijn we aan onze stand verplicht, en dat lukt, zo getuigen de positieve studentevaluaties en onderwijsvisitaties. Maar er zit wel spanning in de lucht.  Deze maand kwam een notitie uit van de Faculteit Sociale Wetenschappen genaamd Profileren, Bezuinigen en Investeren. Daarin staat onder meer dat de faculteit streeft naar Masters die aansluiten bij de vraag van de arbeidsmarkt. Dat klinkt goed voor de Onderwijskunde. Echter op de volgende pagina staat dat een ondergrens van 48 studenten geldt voor een academische master. Een efficiëntie argument dus, dat kennelijk zwaarder weegt dan de maatschappelijke verantwoordelijkheid om academisch geschoolde professionals op te leiden waar Nederland behoefte aan heeft.
De vraag uit het werkveld is groot, ons bedrijfsleven heeft al lang door dat leren noodzakelijk is om als organisatie het verschil te maken of zelfs te kunnen overleven. Het tekort is er ook. Er is behoefte aan geschoolde onderwijskundigen om de steeds complexere leervraagstukken te kunnen behappen. Het gaat bij de gemiddelde opleidingsafdeling allang niet meer alleen om het inkopen van een cursus.
Ook in het rapport de Graaf ( ja dezelfde als de twitteraar), het Nationaal Plan Toekomst Onderwijswetenschappen dat in februari 2011 uitkwam, werd al geconcludeerd dat de onderwijskundeopleidingen te maken hebben met teruglopende studentaantallen en structureel te weinig studenten trekken om te kunnen voldoen aan de vraag op de arbeidsmarkt.
Onderwijskunde is vanouds een opleiding met veel deeltijdinstroom. Dat heeft ook te maken met de inhoud van het interdisciplinaire domein van de onderwijskunde zelf. Pogingen om de VWO-instroom te verhogen zijn nooit echt heel succesvol geweest. De verhoging van de collegegelden doen ons wel vrezen voor de instroom van deeltijd studenten.
In het SER rapport dat deze maand uitkwam, staat dat de raad de terugloop van deelname aan hoger onderwijs van werkende zorgelijk vindt. Omdat de komende jaren de behoefte aan hoger opgeleiden blijft toenemen is de raad van oordeel dat ook de huidige beroepsbevolking zich moet opscholen. Deeltijdonderwijs vindt de Raad een vorm van onderwijs die daarvoor geschikt is omdat het zich goed laat combineren met werk.
Kortom: Er is in de Nederlandse bedrijven grote behoefte aan onderwijskundige expertise. We hebben in Utrecht, maar ook op andere universiteiten overigens, kwalitatief goede opleidingen. Echter de VWO-instroom is klein en de deeltijdinstroom vreest stagnatie. De Universiteit Utrecht kiest (net als Twente) voor groot (efficiëntie). De politiek snapt inmiddels ook dat deeltijdopleidingen een functie hebben, maar de Universiteit kiest anders. Rooskleurig is het dus niet echt. Maar dreiging? Dat is mij te gortig, het ruikt ook naar uitdaging en kansen. We hebben de ALPO, we hebben keigoede docenten en een stevig netwerk van alumni en bedrijven om ons heen. De mogelijkheden van contractonderwijs zijn nog bij lange na niet benut. Ik ben voor een brainstormsessie. Waar ligt onze kracht en hoe benutten we die om het leren in Nederland te verbeteren. Want daar ligt pas een dreiging.
Waarom is de voorzitter van de HBO raad eigenlijk geen onderwijskundige?

dinsdag 13 maart 2012

Over zin en onzin en de waarde en de macht van echte kennis!


Jongeren van nu zijn slimmer dan jongeren van 20 jaar geleden, in hun hoofden bevinden zich dan ook meer neuronen.  Als je denkt dat dit een uitspraak is op een of ander vaag forum, heb je het mis. Het staat in een boek dat in 2011 is uitgereikt op Competent City, het congres voor het Middelbaar Beroepsonderwijs in Nederland. Het wordt uitgegeven door een organisatie die graag geld verdient aan de verlegenheid in het MBO om in hun onderwijs de kwaliteit te tonen waar iedereen zo naar snakt.
Het begrip kennis is aan het vervagen en ook echte kennis leidt niet vanzelf tot verstandig gedrag. We weten dat teveel toetsen leidt tot teaching to the test, toch laten wij toe dat ons basisonderwijs volstroomt met gestandaardiseerde toetsen. We weten dat het Fins onderwijsmodel het zo goed doet omdat er veel geld wordt geinvesteerd in leerkrachten met een universitaire opleiding, en een strenge selectie voor deze opleiding. Wij kiezen echter voor doorlopende leerlijnen MBO HBO en proberen wanhopig om het zittend personeel te professionaliseren en motiveren met een vaag concept als de functiemix.
Een samenleving die de waarde van kennis en expertise die is onderbouwd vanuit gedegen verzamelde praktijkervaringen (lees bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek) niet meer erkent, en haar heil zoekt in oneliners, wensverhalen en luchtballonnen, heeft een probleem. Als wetenschappelijke kennis een object voor populistische hoon wordt en een speeltje van de onderwijskundige elite, dan raakt  de opleidingskundige en HRM vakgemeenschap in zichzelf gekeerd en laat zij haar werkveld verkommeren. Ik voel mijn missie opborrelen: Nederland beter leren leren! en hoor ook een echo: Nederland beter laten werken!
Waarde is het sleutelwoord in de eerste zin van de vorige alinea. Waarderen zonder kiezen en erkennen van waarden of waarde is richtingloos. Elke vorm van sturen of beïnvloeden, bestaat in het kiezen van de waarde en waarden die belangrijk worden gevonden, in combinatie met de manier van sturen die wordt gekozen. Of het nu om politiek, lesgeven, leidinggeven in een bedrijf, of het aansturen van een gedragsverandering gaat, dat is om het even. Daarom vind ik dat we in de opleiding Onderwijskunde ook moet stilstaan bij de waartoe-vraag. Prima om een goede toets te leren ontwikkelen, maar waarom toetsen we ook al weer? Fantastisch om onderzoek te doen naar het Nieuwe Werken, maar wat droeg het ook weer bij aan een betere wereld? Fijn om te weten waarom verandertrajecten wel of niet slagen, maar wat gingen we ook weer verbeteren?
Bij deze dus een warm pleidooi voor het staan voor je eigen waarden en het van je laten horen als er weer eens onzin zoemt om je heen of als je toch echt vermoedt dat het niet klopt hoe de keuzes worden gemaakt. En een pleidooi voor een goede afstemming tussen vragen van het werkveld, onderwijskundig onderzoek en -onderwijs. Wij als onderwijskundigen hebben hier een uitdaging die er niet om liegt. Dus neem de woorden van Menno Lanting uit zijn boek "Iedereen CEO" ter harte:  iedereen die zijn kennis kenbaar kan maken en zijn netwerk effectief inzet, kan macht naar zich toetrekken.

Succes!

maandag 12 maart 2012

Opinie: de genadezes: een noodzakelijk kwaad?

Onderstaand stuk, geschreven door Casper Hulshof, stond op 1 maart 2012 in de Volkskrant.

Na de perikelen rond onterecht verstrekte diploma’s op hogescholen krijgen nu universiteiten het vuur aan de schenen gelegd (‘Genade-zesjes kwistig uitgedeeld aan studenten’, Volkskrant 28-2). Een groep studenten onder de naam Het Topje van de IJsberg laat met een enquête onder universitair docenten zien dat zeker een tiende deel van hen wel eens een student onverdiend heeft laten slagen. Daarnaast worden studenten bij hun afstudeerscriptie net zo lang begeleid tot ze een voldoende halen. Op het geven van onvoldoendes rust een taboe. Zo proberen docenten het rendement op peil te houden en daarmee de inkomsten voor de universiteit. Zoals een collega van mij het eens formuleerde: “We zijn als een rechter die wordt betaald per vrijspraak.” Ik kan daar twee opmerkingen over maken. Ten eerste weet ik uit ervaring dat het probleem zich niet alleen voordoet op de VU maar op meerdere (waarschijnlijk alle) universiteiten. Ten tweede zal het werkelijke aantal docenten dat ermee te maken heeft veel hoger liggen. De genadezes, treffend aangeduid als ‘oprotzes’, bestaat dan ook al lange tijd. Twintig jaar geleden toen ik het Conservatorium bezocht was de term daar al gemeengoed. Opmerkelijk echter was dat het krijgen van een zes voor het afstudeerwerk daar gold als een enorme afgang. Iedereen wist dan dat de opleiding het gezien had van de student. De stellige overtuiging was ook dat het vinden van betaald werk met een oprotzes op zak wel veel moeilijker zou worden. De praktijk is anders. Na het halen van je diploma vraagt niemand meer naar je cijferlijst.
Als er daadwerkelijk sprake is van normvervaging aan hogescholen en universiteiten dan zijn zorgen daarover terecht. Het zal in de praktijk ook zeker wel eens voorgekomen zijn dat een student op twijfelachtige wijze ‘gematst’ werd. Het probleem is dat degene die het meest gestraft wordt voor het zakken van een student de docent is. Bij de afstudeerscriptie is het een veel wijzere tijdsinvestering om een student die nog onvoldoende presteert naar een voldoende te begeleiden dan om te zeggen: begin maar weer opnieuw. Een onvoldoende geven is dan ook niet zozeer taboe, maar eerder een manier om jezelf in de voet te schieten.
Hoe voorkom je normvervaging? Daar bestaan gelukkig al goede methodes voor. In Utrecht werken we bij de afstudeerscriptie altijd met twee beoordelaars. Dat voorkomt dat een enkele persoon bepaalt hoe met grensgevallen wordt omgegaan. Dat systeem functioneert niet altijd perfect, zoals de discussie over de tien voor de fascismescriptie van Henk Bovekerk liet zien. Een ander mechanisme is de visitatie die eens in de zes jaar plaatsvindt. Een onafhankelijke commissie beoordeelt de opleiding van onder tot boven. Ook afstudeerscripties worden dan onder de loep genomen. Het is een log en kostbaar instrument maar leidt wel tot de nodige zorgvuldigheid bij beoordelingen. Wat helaas makkelijk vergeten wordt is dat met name de afstudeerscriptie het einddoel is van een lange weg. Of een student die weg helemaal alleen of voortdurend aan de hand van de begeleider heeft bewandeld is voor een buitenstaander niet te beoordelen. Dat maakt dat achteraf en zonder voorkennis een scriptie beoordelen meestal leidt tot een ander oordeel.
Het lijkt erop dat de algemene sfeer van wantrouwen over de kwaliteit van het onderwijs zich nu tot alle lagen heeft verspreid. Dat is zorgelijk want ik verwacht dat de druk op docenten alleen maar zal toenemen als de langstudeerboete in werking treedt. Het is dan ook van belang dat de manier van normeren en beoordelen zo veel mogelijk transparant gemaakt wordt. Laten docenten open en eerlijk zijn over de druk die zij dagelijks ervaren. Het topje van de ijsberg is nu te zien, laat het ding nu maar smelten.