woensdag 23 januari 2013

Over meesterschap, leerkunde en leermeesterschap

Gisteren was ik aanwezig bij het afscheid van Joop Mays, hoofd van de afdeling kwalifcatiestructuur van Kenteq (het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven in de technische sector). Joop is één van de opdrachtgevers waarvoor ik niet alleen vele keren graag heb gewerkt, maar met wie ik ook een aantal keren geanimeerd gesprekken heb gevoerd over onderwijs en hoe dat beter zou kunnen. Met name het thema MBO techniekonderwijs en hoe dat competentiegericht vormgegeven moest worden was aan ons goed besteed.

Joop komt uit de praktijk. Vanuit het leger, via de vliegtuigtechniek, is hij van trainer en docent hoofd afdeling kwalificatiestructuur geworden. Hij is een representant van de generatie die naast een fulltime baan en een gezin 's avonds studeerde. Zo haalde Joop zijn MO-A en MO-B diploma en werd hij gegrepen door onderwijs en leerlingen.

Ik herinner me een gesprek over het begrip leerlijnen. Joop was voorstander van het meester-gezel leren. Hij was echter kritisch over de al te gemakkelijke manier waarop daarover werd gesproken in het onderwijs. De overstap maken van 'aanleren' naar 'begeleiden' was volgens hem niet mogelijk zonder dat de docent zich opnieuw bewust zou worden van het andere perspectief van de begeleidende rol.  Het begeleiden van novices op de leerroute naar beginnend vakbekwaamheid is een lastige opgave. Het vereist veel van een docent, of coach.

Samen kwamen we tot de conclusie dat vakkennis, of vakmanschap, en didactische en coachingsvaardigheden niet genoeg is. Er is inzicht nodig in wat het vakmanschap zelf nu inhoudt en ook inzicht in het leerproces dat plaatsvindt bij het aanleren van dat ene specifieke vak. Elk vak, rol of ambacht heeft zijn eigen vakmanschap en zijn eigen leerlijn(en), gekenmerkt door bepaalde noodzakelijk te maken leerstappen in begrip, vaardigheid, souplesse, automatisering, handelingssnelheid, finesse, trefzekerheid enzovoort. Daarnaast leert niet elke leerling in hetzelfde tempo en op dezelfde wijze.

Het verwijt van Joop aan onderwijskundigen zoals ik was dat wij dachten dat we eenvoudig en snel competentiegericht onderwijs zouden kunnen  maken door taken op te knippen in delen, door kerncompetenties te bedenken en die vervolgens weer te op te splitsen en vereenvoudigen. Zijn scepsis over het competentiegerichte onderwijs was met name dat het pretendeerde een generieke methode te zijn dat op alle leertrajecten toepasbaar is, zonder dat verdere verdieping in het vak, de vakmanschap en de leerroute daarnaartoe.

De kwalificatiestructuur van Kenteq kent alleen al 70 uitstromen. Voor elk van die uitstromen de leerroute in kaart brengen is veel werk. Toch geeft het idee dat te moeten doen wel aan hoe specifiek leren eigenlijk is.

Ik heb van deze discussie geleerd dat mijn onderwijskundige kennisbasis vooral bestaat uit veel generiek toepasbaar geachte theorieën. Ik heb ervaren hoe nodig het is, als je een leertraject wilt ontwerpen, om samen te werken met ervaren en kritische vakmensen, met leermeesterervaring. Zij weten namelijk uit ervaring hoe het leerproces bij de meeste leerlingen verloopt, welke leerstappen er te maken zijn, wat de te onderscheiden stadia van expertise zijn en waar de te overwinnen barrières zitten. Naast kennis van ontwerptheorie is deze kennis altijd nodig om een leertraject te kunnen inrichten, zodat een leerling een passende leeroute kan doorlopen met op de juiste momenten passende formatieve toetsing, feedback en coaching.

Kortom, zowel het begeleiden als het inrichten van een leertraject waarin novices zich kunnen ontwikkelen naar beginnende vakbekwaamheid vereist leermeesterschap. Alleen vakmanschap (meesterschap) en generieke didactische en coachingsvaardigheden (leerkunde) zijn niet voldoende.

Het is de uitdaging voor elke onderwijskundig ontwerper om dit leermeesterschap te zoeken. Met een snufje taakanalyse hier en een scheutje didactiek daar kom je er niet.

maandag 21 januari 2013

Aankondiging boek: Jongens zijn slimmer dan meisjes


Eind februari verschijnt bij uitgeverij Lannoo een boek over onderwijsmythes. Het boek is geschreven door Pedro de Bruyckere (die een uitstekende blog over onderwijs beheert); ik ben mede-auteur. Het idee om onderwijsmythes in een boek te bundelen is van mij, en Pedro heeft de handschoen opgepakt. De aanleiding is een langlopende discussie tussen een grote groep personen die geïnteresseerd zijn in kennis over onderwijs, en met name de veelheid aan ideeën die het klaslokaal bereiken. Bijzonder is de rol die sociale media in de discussie spelen, met name Weblogs en Twitter. Dat blijken prima platformen te zijn waarop onderzoekers, docenten, en anderen (bijvoorbeeld onderwijsadviseurs) elkaar (in)formeel ontmoeten.
Onderwijs is complex, en we denken er soms zo veel van te weten. Hoe kun je als leerkracht dan nog onderscheid maken tussen feit en fictie? Uiteraard liggen de zaken vaak genuanceerder: wetenschap is tenslotte een voortschrijdend proces. Met die insteek is het boek geschreven. Een flink aantal stellingen over onderwijs en leren wordt onder de loep genomen. Sommige daarvan zijn in onderwijskringen welbekend, andere liggen wat minder voor de hand. Uiteindelijk wordt elke stelling afgesloten met een oordeel. Alleen als we echt niet anders kunnen gebruiken we daarbij de botte bijl.
Uiteraard beveel ik het boek van harte aan, maar ik laat het oordeel erover graag straks aan de lezers over. En de discussie? Die gaat natuurlijk gewoon door.

Het boek op de website van Lannoo.
Uitgever: LannooCampus. ISBN: 9789081516372

donderdag 3 januari 2013

Academische schrijfvaardigheden 2: de APA

Al jaren probeert de firma Ravensburger haar product 'Iedereen kan schilderen' te verkopen (waarschuwing: TV-reclame van begin jaren 90). Nummertjes op papier geven aan welke kleur een vakje moet krijgen, en zo ontstaat je schilderij. De huidige slogan die het bedrijf eraan verbindt is: "In iedereen zit een kunstenaar verstopt", een ironische uitspraak aangezien in het netjes invullen van de vakjes weinig artistieks of creatiefs valt te ontdekken. Eenzelfde gevoel bekruipt me wel eens in de discussie over het belang van het aanleren van academische schrijfvaardigheden. Gaat het bij academisch schrijven om het leren de vakjes juist in te kleuren, of gaat het om het leren een academische gedachte in taal om te zetten? Ik heb al eerder op deze blog geschreven over academische schrijfvaardigheden. In mijn analyse van schrijfproblemen haalde ik onder andere de APA-'standaard' aan: dé schrijfwijzer voor sociaal-wetenschappers. Veel onderwijs in academisch schrijven hanteert de APA-standaard als schrijfnorm, en toetst schrijfproducten ook aan de hand daarvan. Op de manier waarop de standaard de toon zet is wel wat aan te merken. Dat wordt sterker als je kijkt naar de manier waarop de standaard gebruikt wordt in academisch schrijfonderwijs. Kurt Schlick beschreef in een bijdrage uit 2011 voor de Chronicle of Higher Education die de provocatieve titel 'Citation obsession? Get over it!' heeft de APA-standaard als "the most arbitrary, formulaic, and prescriptive element of academic writing taught in American high schools and colleges." Schlick signaleert dat docenten (naar zijn idee tegenwoordig meer dan vroeger) veel nadruk leggen op de vorm waarin bronnen van anderen gebruikt en beschreven worden, en veel minder op de functie ervan. Het gevolg laat zich raden: "Students expend a disproportionate amount of precious time and attention trying to avoid making mistakes. Soon, they also begin to associate "good" writing with mechanically following rules rather than developing good ideas." Iedereen kan academisch schilderen, dus.
Calvin snapt waar het om draait
(© Calvin & Hobbes)
Hoewel minder stellig, heb ik mij eerder ook kritisch over de APA-standaard uitgelaten. Het heeft even geduurd, maar nu heb ik ook een goede aanleiding om hier nog eens op terug te komen. Een interessante en kritische bijdrage die ik recent tegenkwam op de weblog van Erik Charles (een blog met de veelzeggende naam 'Fixing Psychology') is getiteld 'The APA Publication Manual: How could a good thing go so wrong?' In het stuk vat Charles een recent artikel samen, dat verschenen is in het tijdschrift Review of General Psychology, en dat gaat over de manier waarop de APA-standaard oorspronkelijk tot stand is gekomen (en hoe de APA Manual in zekere zin de cash cow is geworden die hij op dit moment is). Charles constateert dat het artikel, getiteld 'Information overload, professionalization, and the origins of the Publication Manual of the American Psychological Association' voor iedereen in het veld de moeite waard is, en ik geef hem daarin gelijk. Het stuk, geschreven door Matthew Sigal en Michael Pettit (beide verbonden aan York University in Toronto) geeft een interessante inkijk in de moeizame totstandkoming van afspraken over de structuur van wetenschappelijke manuscripten. Het probleem is dat wetenschap bedrijven een creatief proces is en dat velen leesbaar proza prefereren boven relatief 'mechanische' teksten. Regels vormen in die zin een risico. De negentiende-eeuwse psychologiepionier Edward Titchener (aan wie ik overigens mijn Twitternaam heb ontleend) bijvoorbeeld was een uitgesproken tegenstander van standaardisatie en zei er over: "If we insist upon cramping style and insisting upon arbitrary form, censorship, and the like, we may make uniform pages, but we kill the life of science." Toch moest er iets gedaan worden aan de 'information overload': psychologie dreigde al in haar jonge jaren (begin 20e eeuw) uit haar voegen te barsten. Eigenlijk is de opmerkelijkste bevinding op basis van het stuk van Sigal en Pettit dat dit niet zozeer een probleem was van de wetenschap zelf, maar veel meer een probleem van de hoofdredacteuren van wetenschappelijke tijdschriften. Die deden dan ook nogal wat: van het schrijven van samenvattingen van ingediende manuscripten, tot het inkorten en zelfs compleet herschrijven ervan. Het is te begrijpen dat redacteuren bij een toename van het aantal ingediende manuscripten behoefte kregen aan meer eenheid. In 1911 begon een commissie met het inventariseren van de behoeftes (we hebben het over een tijd dat de APA 250 leden had en er 8 tijdschriften waren; inmiddels heeft de APA 85000 leden). Dit eerste initiatief leidde tot niets, door gebrek aan eenheid. De Eerste Wereldoorlog hielp een handje: in 1916 werd de National Research Council opgericht. De vraag om meer eenheid in onderzoek leidde er onder andere toe dat de APA zelf tijdschriften ging uitgeven, en dus ook belang kreeg bij meer eenheid in manuscripten. Een conferentie in 1928 leidde tot de oprichting van een nieuwe commissie, onder leiding van Madison Bentley. Deze commissie zou met een lijst aanbevelingen komen die de eerste APA-standaard zijn gaan vormen.

Het eindadvies van de commissie werd in 1929 in Psychological Bulletin gepubliceerd. Het feit dat het in een APA-journal werd gepubliceerd berust min of meer op toeval, maar had verstrekkende gevolgen. Hiermee kreeg de APA de rechten erop in handen, wat later een Kip met Gouden Eieren bleek te zijn.
Het advies zelf is een kort stuk, slechts 7 pagina's, maar het vormt dus wel de basis van de APA manual zoals we die nu kennen. Het stuk gaat over de vorm van manuscripten (de ideale lengte, bijvoorbeeld, is zo kort mogelijk maar wel volledig), de indeling ervan (bijvoorbeeld: voeg aan het einde een samenvatting toe van het voorgaande), natuurlijk het gebruik van referenties en voetnoten (interessant genoeg niet de manier waarop je in de tekst zelf naar anderen verwijst), en de manier waarop je tabellen en figuren het beste kunt aanleveren (op hard karton). Het voelt allemaal nog wat onbeholpen aan. Daar getuigt een tip als: "The writer who is incompetent in spelling, grammar, or syntax should seek help" ook van.
Wat duidelijk is, is dat het advies zich duidelijk richt op de tijd waarin het is opgesteld: het tijdperk van de machinale verwerking van manuscripten. Een consequentie daarvan is dat de oude traditie van het gebruik van handgeschreven symbolen in de ban werd gedaan. Daarnaast werd de 'running head' (de verkorte titel bovenaan elke pagina van een artikel) voortaan een taak van de auteur, en niet van de tijdschriftredacteur (en vaak zelfs de drukker!) Een advies dat het niet gehaald heeft is om de maximumlengte van een artikel vast te stellen op 7500 woorden. In de meeste journals zijn langere artikelen tegenwoordig nog altijd toegestaan.
In 1944 werd het oorspronkelijke advies op enkele punten gereviseerd, en in 1952 werd de eerste editie van de officiële  Publication Manual of the American Psychological Association gepubliceerd.
Als ik het eerste advies naast de huidige editie van de Manual leg valt me op dat in essentie er maar weinig veranderd is. De handleiding bevat tegenwoordig heel veel voorbeelden, er is aandacht voor nieuwe verwijzingsvormen (met name naar online media), en ook is er tegenwoordig veel aandacht voor ethische aspecten (plagiaat). Toch zijn de overeenkomsten groter dan de verschillen. Je kunt je afvragen of het format in deze tijd niet aan een wat grondiger revisie toe is. De laatste revisie voegt bijvoorbeeld de eis toe dat in de referentielijst bij artikelen ook een doi-code wordt geplaatst. In feite vervalt daarmee het nut van het noemen van alle gegevens in de referentielijst: een doi-code is voldoende. Zo ver durft de APA niet te gaan. Maar ik vind dat je in dit digitale tijdperk je wel degelijk kunt afvragen wat het nut is van het precies plaatsen van punten, komma's, en haakjes als een rechtstreekse verwijzing naar een centrale database voldoende is.
Ik trek twee conclusies op basis van het voorgaande. Ten eerste denk ik dat het huidige curriculum te veel nadruk legt op specifieke aspecten die de APA voorschrijft. Academisch schrijven is niet hetzelfde als nauwkeurig opvolgen van regels, het is een vorm van academisch denken. Eerst denken, dan doen. Ten tweede doet de APA als stijlvoorschrift, ondanks de vele revisies, nogal gedateerd aan. Het is een voorschrift dat geschreven is met tijdschriftredacteuren en drukkers in het achterhoofd. Hoe publiceer ik een verantwoorde blogpost? Welke normen gelden voor publicaties die gelezen zullen worden op een tablet? En tenslotte: hoe kan het dat de APA nog altijd veel geld verdient aan een schrijf- en stijlvoorschrift waarop geen copyright geclaimed kan worden? De discussie zal nog wel even gevoerd worden. In ieder geval laat de geschiedenis van de APA-stijl aardig zien hoe normen door een combinatie van willekeur en historische context gevormd worden.


Gebruikte bronnen
  • Bentley, M., Peerenboom, C. A., Hodge, F. W., Passano, E. B., Warren, H. C., & Washburn, M. F. (1929). Instructions in regard to preparation of manuscript. Psychological Bulletin, 26, 57– 63. doi:10.1037/h0071487
  • Erik Charles: The APA Publication Manual: How could a good thing go so wrong? http://fixingpsychology.blogspot.nl/2012/12/the-apa-publication-manual-how-could.html
  • Kurt Schick: Citation Obsession? Get Over It! - http://chronicle.com/article/Citation-Obsession-Get-Over/129575/
  • Publication Manual of the American Psychological Association, Sixth Edition (2010).
  • Sigal, M.J., & Pettit, M. (2012). Information overload, professionalization, and the origins of the Publication Manual of the American Psychological Association. Review of General Psychology, 16(4), 357-363.