Reactie op Rob Martens, De mythe van directe instructie
De Open Universiteit geeft een eigen tijdschrift uit, getiteld
Onderwijsinnovatie. Een
recent
opiniestuk daarin, geschreven door professor Rob Martens (wetenschappelijk
directeur van stichting NIVOZ en hoogleraar bij het Welten-instituut van de
Open Universiteit), leidde tot enige reuring. De titel van het stuk is
De mythe van directe instructie.
Aangezien ik wel houd van een beetje leven in de onderwijsbrouwerij en mythes bovendien
echt mijn ding zijn, las ik het stuk van Martens met belangstelling. Helaas: ik
vond het een nogal zwak betoog. Hieronder neem ik het stuk en de erin
voorkomende argumenten met u door, en voorzie die van een weerwoord of van een
instemmende opmerking.
Wie de titel leest denk misschien: ‘directe instructie’, wat
is dat en zou het echt een mythe zijn? Wat houdt het überhaupt in als iets een
mythe is? Gelukkig is het niet nodig om te weten wat directe instructie is om dit
stuk te begrijpen, want het gaat er helemaal niet over. Het stuk gaat minder over de methode en meer over de
personen die het gebruik van directe instructie binnen het
onderwijs propageren, of in de woorden van Martens, de herauten van de directe instructie. Deze wat archaïsch overkomende
term, die in het stuk maarliefst 15 keer gebruikt wordt, staat voor een ongewapende
boodschapper. Martens lijkt de term pejoratief te willen gebruiken en er een agressieve
verdediger (van directe instructie) mee aan te willen duiden, maar dat klopt dus
niet helemaal. Het is onderdeel van de ietwat gemakzuchtige retoriek waarvan
het stuk bol staat.
De herauten van directe instructie: ‘ze weten het zeker: het
enige dat werkt in het onderwijs is directe instructie.’ Wie ‘ze’ zijn wordt
niet verhelderd. Dat ‘ze’ dit weten of beweren is dan ook lastig te checken. Het
is een stropopargument. Ik duid deze aan als stropop 1, omdat er nog meer
volgen.
Martens toont om twee redenen sympathie met de herauten. Ten
eerste bereiken zij met hun claims het publieke domein, en blijft het niet bij
een discussie onder ‘studeerkamergeleerden’. Dat is mooi, maar ik had niet het
idee dat discussies over (goed) onderwijs zich alleen binnen de Ivoren Toren
afspeelden; het lijkt me in ieder geval niet voorbehouden aan discussies over het
nut van directe instructie. Een tweede reden is dat de herauten heel
uitgesproken in hun mening zijn: hun overtuiging is ‘absoluut’ en zij claimen
een ‘onwrikbare waarheid’ te bezitten. Het zou kunnen, maar het was prettig
geweest als Martens concreet had kunnen maken wat zijn bron voor die bewering is.
Het is ook enigszins wel ironisch als je met een dergelijke stelligheid anderen
van al te grote stelligheid beschuldigt. Maar: het voordeel van stellige beweringen
is dat ze gemakkelijk te ontkrachten zijn.
Martens is minder sympathiek over de toon van de herauten.
Die wordt namelijk bepaald door hyperbolen waar de media al te graag graag op
inspringen. Het debat krijgt daardoor ‘barbaarse trekken’, met name op Twitter,
het ‘afvoerputje van de sociale media’. Martens schiet met scherp, maar onduidelijk
is op wie. Daarbij negeert hij gemakshalve de andere kant van het debat, van waaruit
personen zich ook niet altijd even eloquent uiten. Ik duid dit punt aan als
stropop 2, ook omdat Martens impliceert dat de herauten van de directe
instructie tegen onderwijsvernieuwing zouden zijn, een toegevoegde claim die verder
niet wordt onderbouwd.
Aangezien volgens Martens voorstanders van directe
instructie zich vaak baseren op cognitive load theory (CLT) richt hij zijn
pijlen daarop. Aangezien directe instructie een vrij brede methode omvat lijkt
die keuze nogal specifiek. Dat maakt het Martens wel makkelijker om CLT te bekritiseren.
De theorie houdt bijvoorbeeld geen rekening met motivatie van leerlingen. Martens
zet de theorie neer alsof het om een voetbalclub met ‘aanhangers’ gaat. Die aanhangers
maken hun tegenstanders graag zwart en ‘vergelijken hen met zombies’. Ook
zetten zij voorstanders van onderwijsvernieuwingen als ontdekkend leren en
iPadscholen (kent u ze nog?) weg als ‘charlatans’ en ‘kwakzalvers’. Daarmee is
stropop 3 inmiddels flink opgetuigd. Martens herkent in al deze zwartmakerij
een handige publicatiestrategie: negatieve publiciteit is tenslotte ook
publiciteit. Waar het zojuist nog over Twitter ging, gaat het nu ineens over
wetenschappelijke citatiescores. Het is nogal een sprong.
Martens noemt in zijn betoog een aantal zwakke punten van
CLT. CLT ziet de mens als een soort computer (dat is het klassieke cognitivistische perspectief),
en daarom doet ‘net als bij een computer’ motivatie er niet toe. Het is waar dat
motivatie binnen CLT geen rol van betekenis speelt, maar dat wil niet zeggen
dat motivatie er niet toe doet. Het is simpelweg geen onderdeel van deze theorie.
Intelligentie is dat bijvoorbeeld ook niet. Motivatie kan in de
toekomst best een onderdeel worden van de theorie (zoals dat ook voor
intelligentie opgaat).
Een ander verwijt is dat CLT als theorie niet falsifieerbaar
is. Dat is terechte kritiek, maar het voert te ver om de theorie daarmee ‘niet
wetenschappelijk’ te noemen. Dat zeggen toont eerder een nogal beperkte visie op wetenschappelijkheid.
CLT is wat dat betreft ook nog een theorie in wording, waarbij niets vastligt
en aanpassingen te allen tijde mogelijk zijn. Dát is een kernmerk van
wetenschap. Bij de door Martens gelauwerde alternatieve zelfdeterminatietheorie
verzuimt hij overigens te vermelden of deze dan wél falsifieerbaar is
(feitelijk niet).
Volgens Martens laat onderzoek naar probleemgestuurd leren
(PBL) zien dat ontdekkend leren wel degelijk effectief kan zijn. Journaliste
Kaya Bouma (geen hij, Rob) had beter Rotterdam of Utrecht kunnen bellen dan
concluderen dat dat niet het geval is (welke hoogleraar zij in Utrecht hierover
had moeten bellen weet ik niet). Martens had in het artikel waarnaar hij
verwijst (het in de onderwijskunde beroemde artikel van Kirschner, Sweller, en Clark uit 2006 waarin
‘minimal guidance’ tijdens leren wordt afgeserveerd) kunnen lezen dat PBL daarin
wordt gezien als een vorm van ‘guided discovery’, een leervorm waartegen zij
zich niet afzetten. In feite kan CLT prima omgaan met PBL, want een van bij-effecten
van de theorie is het ‘expertise reversal effect’, dat zegt dat beginners
anders leren dan experts. Directe instructie voor de beginners, PBL voor de
experts, om het maar een beetje kort door de bocht uit te leggen.
Het is tijd voor de laatste stropop (nummer 4): de herauten
van directe instructie dragen uit dat ‘motivatie niet zo belangrijk is.’
Voor oppervlakkig leren kan dat misschien zo
zijn, maar voor ‘diepgaand’ leren niet, dat vereist intrinsieke motivatie. Die
uitspraak sluit aan bij de zelfdeterminatietheorie (SDT) van Ryan en Deci. Zelfdeterminatietheorie
biedt een humanistisch perspectief op motivatie die ontstaan is als reactie op
een meer behavioristische benadering van motivatie die vooral op extrinsieke
motivatie (belonen van gewenst gedrag) gericht is. Martens stelt dat de
richtlijnen van SDT ‘bijna haaks’ staan op die van CLT. Dat deed hij ook al in
zijn
oratie
uit 2007, maar daarin gaf hij ook aan dat motivatie en cognitieve belasting
best met elkaar te combineren zijn. Dat doet hij hier niet. Terwijl hij anderen
van
cherry picking beschuldigt als
het om (gebrek aan) aandacht voor SDT gaat zou je dat ook van zijn eigen
benadering kunnen zeggen.
Martens bewaart zijn meest bevreemdende argument voor SDT
voor het laatst. Hij stelt de vraag wie er aan de ‘winnende hand’ is, CLT of
SDT, in lijn met zijn eerdere voorstelling van wetenschap als een
(voetbal)wedstrijd, inclusief aanhangers, tegenstanders, winnaars en
verliezers. Het staat volgens Martens op dit moment 2-0 voor SDT. Het wordt 1-0
door de falsifieerbaarheidseis waaraan CLT niet voldoet. Zoals ik hiervoor al
zei: of SDT daaraan voldoet is maar zeer de vraag, een vraag die in dit stuk helaas
niet gesteld wordt. Het wordt 2-0 omdat er meer wetenschappelijke artikelen
over SDT dan CLT te vinden zijn in wetenschappelijke zoekmachines. Het is mij
volstrekt onduidelijk waarom dit als argument ten faveure van SDT zou moeten
gelden. Inderdaad, zoeken in de door Martens genoemde EBSCO-database levert
voor ‘cognitive load theory’ 482 hits op, en ‘self determination theory’ 2843
hits (SDT wint!), maar wie zoekt op iets als ‘learning styles’ krijgt als
resultaat 6068 hits. Winnen leerstijlen het daarmee van beide andere theorieën?
Natuurlijk niet.
Martens zegt zich op ronde 3 te verheugen, maar volgens mij gaat
hij al knock-out in de eerste ronde.